Hoed, hoofd- of bijzaak?

Als kerkenraad willen wij een dilemma met u delen. Waar gaat het over? Over het dragen van een hoed door de vrouw in de erediensten. Een onderwerp dat in de loop der jaren met regelmaat terugkomt in de kerkenraadsvergadering. Dat is wanneer er wordt gesproken over bijzondere diensten zoals de diensten waarin de Heilige Doop wordt bediend, de viering van het Heilig Avondmaal plaatsvindt en de dienst van de Openbare Belijdenis. Het onderwerp komt ook ter sprake bij de aanpassing van het Beleidsplan van onze gemeente.

Het zal u niet ontgaan zijn dat in de afgelopen jaren meer vrouwen ervoor gekozen hebben om geen hoed te dragen tijdens de erediensten. Als reden horen we dat op grond van de Bijbel niet is aan te tonen dat het door vrouwen dragen van een hoed is voorgeschreven. Tegelijkertijd horen we ook het tegengeluid, namelijk dat het op grond van Gods Woord wél te concluderen is dat dit een voorschrift is.
Nu zeggen we vaak dat dit onderwerp geen hoofdzaak is. De hoofdzaak is: de verkondiging van het Evangelie van een gekruisigde en opgestane Heere Jezus. Daar zijn we het allemaal over eens. Waarom dan toch die discussie over het dragen van een hoed? Omdat de twee meningen steeds op tafel komen. En ook tijdens huisbezoeken vragen gemeenteleden ernaar. “Waarom leggen jullie daar de nadruk op en staat het in het Beleidsplan?” Maar ook: ”Kerkenraad, in het Beleidsplan staat dat u het op prijs stelt dat er in de (bijzondere) diensten door de vrouwen een hoed wordt gedragen, waarom zegt u daar dan niets van?” Begrijpt u nu het dilemma?

We hebben als kerkenraad daarom besloten om u kennis te laten nemen van drie teksten die over het wel of niet dragen van een hoed door de vrouw gaan. U kunt er dan zelf kennis van nemen waarom het ene gemeentelid ervoor kiest om wel een hoed te dragen en het andere gemeentelid niet.
Als kerkenraad blijven wij bij het verzoek zoals dat ook in het Beleidsplan staat verwoord:
“Het bijzondere karakter van de eredienst komt ook tot uitdrukking in passende kleding en een verzorgd uiterlijk. Gemeenteleden worden geacht hierover na te denken in het licht van Gods Woord. Van vrouwen die deelnemen aan het Heilig Avondmaal en die Openbare Belijdenis afleggen of kinderen ten doop houden wordt gevraagd met gedekt hoofd de diensten bij te wonen.”
U leest dat het niet alleen over het dragen van een hoed gaat. Het gaat om meer, passende kleding en een verzorgd uiterlijk. Wat dat dan precies is? Dat is voor iedereen verschillend, maar we voelen wel aan dat bij een kerkdienst ook een bepaalde stijl hoort.

Nu is het heel vervelend als er op de doopzitting of in de voorbereiding naar de dienst van Openbare Belijdenis hierover een discussie ontstaat die afbreuk doet aan de ontmoeting en de voorbereiding op die dienst. Dan wordt de hoed inderdaad hoofdzaak en dat is nu juist niet de bedoeling. De kerkenraad heeft daarom besloten om het artikel op de website van onze wijkgemeente te plaatsen. Zo kan iedereen kennis nemen van de twee meningen en ‘ieder in zijn eigen geest ten volle overtuigd zijn’ van haar keuze. Verdraag elkaar. Zoals dit ook beschreven staat in Romeinen 14 vers 13: “Laten wij dan niet langer elkaar oordelen, maar oordeel liever dit: de broeder* geen aanstoot of oorzaak tot struikelen te geven.”

Tekst 1:

De vrouw zonder hoed in de kerk?
Wat bedoelt Paulus? Heeft Paulus het in 1 Corinthe 11:5 over de vrouw zonder hoed in de kerk? De tekst luidt dat iedere vrouw die „met ongedekt hoofd” (SV), „blootshoofds” (NBG-vertaling), bidt of profeteert, haar hoofd schande aandoet en gelijk staat met iemand die kaalgeschoren is. Professor Versteeg schrijft dat het in deze tekst helemaal niet gaat om de vraag of vrouwen in de samenkomsten van de gemeente een hoed moeten dragen. Hoeden voor vrouwen bestonden in Paulus’ tijd niet. Het gaat om iets anders.

De palla
Bedacht moet namelijk worden dat het in de tijd van het Nieuwe Testament geen verplichting meer was voor een vrouw om in het openbaar een sluier te dragen. Wel werd toentertijd in heel Griekenland –en Corinthe ligt in Griekenland– door iedere vrouw een kleed gedragen, waarbij een omslagdoek hoorde, een soort stola die als een sluier over het hoofd geslagen werd en “palla” werd genoemd. Toch bleef de palla haar gevoelswaarde behouden: ze behoorde typisch bij een vrouw. Een man zou er niet aan denken de palla te dragen.
Door de specifieke functie van de palla in de nieuwtestamentische tijd kan Paulus zeggen dat een vrouw zonder palla gelijkstaat met een vrouw die kaalgeschoren is (1 Cor. 11:5). In het volgende vers wordt dat door hem nogmaals onderstreept: „Als een vrouw zich het hoofd niet dekt, moet zij zich ook maar het haar laten afknippen”. Een vrouw die van de palla niet wilde weten en deze –daar ging het in Corinthe om– opzettelijk terugsloeg, verloochende daarin iets van haar vrouw-zijn. Dat is –zegt Paulus– even onbegrijpelijk als een vrouw die haar vrouw-zijn verloochent door zich te laten kaalscheren.
Geen vrouw die haar vrouw-zijn respecteert laat zich immers kaalscheren. Paulus wil er alle nadruk op leggen dat ook in de samenkomsten van de gemeente een vrouw niet iets moet doen wat in strijd is met het karakter van haar vrouw-zijn. Kennelijk waren er in de gemeente van Corinthe vrouwen die bij het bidden en profeteren de palla demonstratief terugsloegen en op die manier provoceerden. De mannen baden en profeteerden immers ook zonder palla. Zij meenden dat het feit dat zij evenals de mannen mochten bidden en profeteren, inhield dat zij dat dan ook op dezelfde wijze als de mannen mochten doen. Het gaat hier dus niet om een hoofdbedekking van de vrouwelijke gemeenteleden, maar om haar vrouw-zijn en vrouw-blijven. — Men kan dus op grond van 1 Corinthe 11:5 niet zeggen dat God van de vrouwen vraagt dat ze met een hoed op in de kerk komen of het avondmaal gebruiken.

Wat het ons te zeggen heeft
Iets anders is of men een hoed gekleed vindt. Maar dat heeft met de eis der Schrift niets te maken. Dat is een kwestie van smaak en die is aan een bepaalde tijd of zelfs plaats gebonden. “’s Lands wijs, ’s lands eer” kan men zeggen. Daar moet men geen principiële kwestie van maken. En wat nog belangrijker is: men mag in naam van de Schrift en daarmee van God zelf mensen geen geboden en lasten opleggen die de Schrift zelf niet in naam van God ons oplegt. Dan komen we dicht in de buurt van de farizeeërs, die dat ook deden. Daar heeft Christus en trouwens ook Paulus zich fel tegen verzet. Wanneer men het in bepaalde streken van ons land gekleed vindt dat vrouwen met een hoed op in de kerk komen of dat men dat als vrouw zelf gekleed vindt – akkoord. Maar men kan er geen wet van maken of er zelfs vrouwen om uit de kerk of van het avondmaal weren. In andere streken van ons land heeft de hoed die gevoelswaarde niet meer. Vaak dragen vrouwen tegenwoordig helemaal geen hoed en ze zien niet in waarom het in de kerk dan wel moet. Trouwens, nergens heeft de hoed dezelfde gevoelswaarde als de palla in de tijd van Paulus. Niemand zal zeggen dat, wanneer een vrouw zonder hoed in de kerk komt, ze dan even goed zich kan laten kaal scheren.

Er zijn christen-vrouwen die het woord van Paulus zó consequent toepassen dat ze zelfs thuis er niet aan denken met ongedekt hoofd te bidden. Ze zetten als ze bidden een mutsje op. Maar dat is meer dan Paulus op het oog heeft, wanneer hij zegt dat een vrouw niet zonder palla bidden moet. Hij heeft het over een openbaar bidden of profeteren van de vrouw. Niet over het bidden thuis. Profeteren doet men trouwens altijd in aanwezigheid van anderen. Paulus maakt geen bezwaar tegen het bidden of profeteren van vrouwen in het openbaar. Maar als ze dat doen, moeten ze dat niet zonder palla doen. Het gaat dus niet aan de palla met de huidige hoed van de vrouw op één lijn te zetten. De hoed is in onze tijd heel wat anders dan de palla in de tijd van Paulus. En die was ook tijdgebonden. De palla speelt nu geen enkele rol meer. En een hoed is ook betrekkelijk.

Men kan daarom 1 Corinthe 11:5 niet gebruiken om van vrouwen te eisen dat ze in de kerk een hoed moeten dragen of wanneer ze in aanwezigheid van anderen voorgaan in gebed hun hoofd moeten bedekken. Iets anders is natuurlijk dat vrouwen –maar dat geldt niet minder van mannen– stijlvol en eerbaar gekleed het huis van God betreden.

Maar wat heeft Paulus’ woord in 1 Corinthe 11:5 ons in onze tijd dan wel te zeggen? Of heeft dit woord ons niets te zeggen? Het gaat er in dit gedeelte om dat het gebed niet wordt misbruikt om het eigene van het vrouw-zijn te miskennen. De vrouwen, die in Corinthe bij het bidden in het openbaar hun palla terugsloegen, verloochenden daarmee hun vrouw-zijn en misbruikten het gebed om aan hun emancipatie-ideeën lucht te geven. En daar is het gebed natuurlijk niet voor bedoeld. Dat geldt voor mannen evenzeer als voor vrouwen. Nooit mogen we het gebed misbruiken. Daartegen richt zich het verzet van Paulus in 1 Corinthe 11.
Bron: Prof.Dr. B.J. Oosterhoff – De Wekker, 23 juli 1976

Tekst 2:

Gaat het om de wil van God in de Bijbel, dan is daar wel uitleg bij nodig. Denk aan de vrouw die geacht wordt in de kerk een hoed te dragen. Dit met een beroep op 1 Corinthe 11:10: “De vrouw moet een teken van gezag op het hoofd hebben omwille van de engelen.”Je mag ook vertalen: “een vrouw moet zeggenschap over haar hoofd hebben.” Helder, niet? Een vrouw mag niet met onbedekt hoofd bidden en profeteren. Dus moet zij in de kerk een hoed op. Nu heb ik niets tegen vrouwen met een hoed op, integendeel zelfs, maar dan vanuit het standpunt van stijl. Er was in Corinte echter iets anders aan de hand. Sommige vrouwen legden de palla af, een soort capuchon, die gold als teken van onderdanigheid tegenover de man. Daar verzet Paulus zich tegen. Tegen een ongeoorloofde emancipatiedrang. Dat is dan ook de blijvende boodschap, ook in een tijd waarin de palla al lang heeft afgedaan.
Bron: Dr. H.J.C.C.J. Wilschut (zie www.hjccjwilschut.nl)

Tekst 3:

De hoed en de rand
Onlangs wierp ds. J. Belder een steentje in het water van de refovijver met zijn column over hoeden in de kerk (RD 19-6). Hij realiseerde zich dat hij zich met deze bijdrage op „spekglad ijs” begaf. Menig predikant die hierover discussie heeft gevoerd, zal hem daarin bijvallen. Dat neemt niet weg dat bezinning op dit punt meer dan ooit waardevol is.

De hoofdbedekking van vrouwen is een onderwerp dat de gemoederen nog steeds bezighoudt, althans in die gemeenten waar de hoed nog een issue is. En dat lijkt, zoals ds. Belder signaleert, in steeds minder gemeenten het geval te zijn. Gemeenten die vrouwelijke bezoekers door middel van bordjes vriendelijk doch dringend verzoeken bij het betreden van de kerk het hoofd te bedekken, zullen er minder mee te maken hebben, maar in gemeenten waar omwille van maximale toegankelijkheid en gastvrijheid dergelijke bordjes ontbreken, is te zien hoe (in de woorden van ds. Belder) de ”onthoedingswoede” gaandeweg doorzet. Dat is opmerkelijk, want het is een breuk met een praktijk die tot ver in de 20e eeuw vrijwel universeel was.

De achterliggende redenen zijn moeilijk te achterhalen. Is het, zoals ds. Belder poneert, een gevolg van doorsijpelend emancipatiedenken dat alle verschillen tussen man en vrouw wil opheffen? Of speelt de angst mee om geïdentificeerd te worden met de islam en de als onderdrukkend ervaren hoofdbedekking? Onwetendheid of onverschilligheid? Of een ander verstaan van de Schrift op dit punt? Het blijft gissen.

Het laatste punt, hoe de Schrift te verstaan en te interpreteren op dit punt, is wel een factor van betekenis. Dat blijkt wel uit het feit dat christenen wereldwijd 1 Korinthe 11 verschillend interpreteren. Wie weleens foto’s ziet van samenkomsten van christenen in andere culturen, ziet dat christenen op dit punt een verschillende praktijk kennen. Dat heeft ermee te maken dat 1 Korinthe 11 een hoofdstuk is dat verschillende vragen oproept. Want gaat het daarin over haardracht of over hoofdbedekking? Geldt Paulus’ voorschrift vrouwen in het algemeen of alleen de getrouwden? Wat bedoelt de apostel met ”een macht” op het hoofd? En wat hebben engelen ermee te maken?

Sjaal
De Servische theoloog Christopher Petrovitch heeft onlangs in een artikel in Westminster Theological Journal overtuigend antwoord gegeven op deze vragen. Wat betreft de betekenis van de bedekking gaat het hier niet om het haar, maar om iets op of, beter gezegd, iets over het haar. Ook de gereformeerd vrijgemaakte nieuwtestamenticus dr. Dean Anderson is die mening toegedaan: „De uitdrukking ”kata kefales” (1 Kor. 11:4) verwijst letterlijk naar iets dat van het hoofd naar beneden hangt, vaak een soort sjaal”: een hoofdbedekking dus.

Hoewel er exegeten zijn die menen dat dit alleen voor gehuwde vrouwen geldt, is het merendeel van de uitleggers het erover eens dat de apostel dit schrijft met het oog op alle vrouwen in de gemeente. Het heeft meer te maken met man-zijn en vrouw-zijn als zodanig dan met het al of niet getrouwd zijn. De vrouw is namelijk de ”heerlijkheid” van de man (vers 7). Dat kan haar eigen man zijn, maar ook haar vader. Zij is ”uit de man” (vers 8) en ”om de man” (vers 9).

Hier komt een belangrijk motief voor de hoofdbedekking om de hoek kijken: de ”macht” die een vrouw op het hoofd draagt, is een erkenning van deze scheppingsordening, waarmee zij het gezag van haar man of vader symbolisch erkent. Het niet dragen van hoofdbedekking in Korinthe suggereert een assertieve en emancipatorische houding, waarbij de scheppingsorde niet erkend lijkt te worden. Vermoedelijk ligt daar ook de link met het ”om der engelen wil” (vers 10). Zij zijn namelijk de stille toeschouwers van de samenkomst.

Kerkvader Theodoretus vat het als volgt samen: „Paulus noemt de sluier ”macht”. Dit betekent: laat haar haar onderdanigheid tonen, zichzelf nederig maken, niet het minst vanwege de engelen die over de mensen gezet zijn en aan wie de zorg over hen is toevertrouwd.” Ondanks de moeilijkheden waar 1 Korinthe 11 de lezer mee confronteert, is de hoofdlijn duidelijk: vrouwen dienen hun hoofd te bedekken als erkenning van de scheppingsorde en het hoofd-zijn van de man.

Ongelijkwaardigheid
Hier speelt nog een ander motief mee. Volgens Paulus is de man-vrouwverhouding een weerspiegeling van de verhouding tussen de Vader en Christus: zoals de Vader het Hoofd is van Christus en Christus het Hoofd van de man, is de man het hoofd van de vrouw (vers 3). Dit betekent niet dat er sprake is van ongelijkwaardigheid –Christus is tenslotte als Zoon niet minder dan de Vader– maar wel van een verschillende rol. Zoals Christus, hoewel niet minder God dan de Vader, Hem als Hoofd erkent, zo dient ook de vrouw, hoewel niet minder dan de man, deze als hoofd te erkennen.
De hamvraag is natuurlijk vooral of hoofdbedekking een voorschrift is voor alle tijden en plaatsen of dat het om een cultureel bepaald gebruik gaat. Zij die het laatste denken, menen dat Paulus dit voorschrift gaf om te voorkomen dat christenvrouwen in Korinthe zich aanstootgevend zouden gedragen in een samenleving waarin het normaal was dat vrouwen hun hoofd bedekten. Als dat zo is, is het een zinvol voorschrift in culturen waarin dit gebruikelijk is, maar betekent dit niet dat dit altijd en overal zo hoeft te zijn.

Tegen deze redenering zijn twee argumenten in te brengen. Het eerste is Paulus’ beroep op de scheppingsorde. De hoofdbedekking is een symbolische erkenning van de scheppingsorde. Die scheppingsorde is niet tijd- of cultuurgebonden, maar tijdloos. Het tweede is dat Paulus zich beroept op het gebruik in andere gemeenten (vers 16). Het gaat dus niet zozeer om een lokale discussie, maar om een universele praktijk die in de gemeenten van God gehandhaafd wordt. Paulus schrijft zijn brief niet alleen voor de Korinthiërs, maar ook voor „allen die de Naam van onze Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats” (1 Kor. 1:2).

Ook de bewering dat 1 Korinthe 11 vandaag überhaupt niet van toepassing is, omdat vrouwen niet (meer) profeteren, gaat niet op; het bidden en profeteren waar Paulus over spreekt, is volgens nieuwtestamenticus Gordon Fee „noch uitputtend noch exclusief, maar representatief”: het slaat op het geheel van de samenkomst, waar bidden en profeteren een onderdeel van vormden.
Er is dus veel voor te zeggen dat, hoe tegendraads 1 Korinthe 11 ook moge lijken, het dragen van hoofdbedekking een Bijbels voorschrift is met een diepe symboliek. Het valt te vrezen dat veel christenen, ook onder degenen die hun hoofd bedekken, geen flauw vermoeden hebben van deze symboliek. De hoofdbedekking wordt echter een lege huls als de betekenis niet verstaan wordt: het respect voor de scheppingsorde van God.

Symbool
Als hiertegen ingebracht wordt dat het toch vooral gaat om de zaak, niet om het symbool, dan zit daar natuurlijk een kern van waarheid in. Een vrouw zonder hoofdbedekking die verlangt tot eer van God te leven, doet beter dan een vrouw met hoofdbedekking die haar man kleineert. De vraag is echter of we zonder symbolen kunnen. Neem ter vergelijking de doop. Natuurlijk gaat het bij de doop niet om het water, het teken, als zodanig. Toch zou iedereen het vreemd vinden als een predikant zou dopen zonder water. Het symbool herinnert aan en representeert de zaak waar het om gaat – in het geval van hoofdbedekking: de scheppingsorde van God.
Misschien is 1 Korinthe 11 vandaag wel actueler dan ooit, in een tijd waarin allerlei krachten zich sterk maken om genderverschillen diffuus te maken en de door God gewilde verhoudingen in diskrediet te brengen. Zo bezien is hoofdbedekking geen achterhaald gebruik, maar een zinvol teken van respect voor God en Zijn scheppingsorde, een stil protest tegen alle krachten die zich hiertegen te weer stellen en een ereteken waarmee een vrouw haar roeping om vrouw te zijn zoals God het bedoeld heeft met vreugde op zich neemt.

Om dat te bereiken, is meer nodig dan bordjes bij de ingang van de kerk. Meer dan ooit stelt het kerken voor de opgave om in prediking en onderwijs Gods heilzame bedoeling met man en vrouw inzichtelijk te maken, zodat het symbool ook overeenkomt met de werkelijkheid.

Bron: Ds. M. Klaassen ‘De hoed en de rand’, artikel ‘Toegespitst’, Reformatorisch Dagblad, 8 september 2018